Door Henri Slijkhuis en Roel Gorter de Vries (najaar 2022)
Inleiding
In 2001 is tijdens een bijeenkomst van de Europese Raad in Göteborg besloten om voor 2010 de natuurbescherming in Europees verband aan te pakken. Doelstelling is, dat het verlies aan soorten planten en dieren in 2020 is gestopt en er zo veel mogelijk is hersteld. Op 19 mei 2003 heeft de Nederlandse regering een lijst van 141 habitatgebieden aangemeld. Dit zijn gebieden met een speciale beschermingszone. Daarnaast zijn er vogelrichtlijngebieden aangewezen. Gecombineerd leidt dit tot 162 Natura 2000-gebieden in Nederland.
De Veluwe neemt een prominente plaats op deze lijst in. Prima voornemens natuurlijk om onze natuur te beschermen. Op de Veluwe gaat de kwaliteit van de natuur echter al jaren achteruit, omdat de grote bedreigingen als verdroging, vermesting en verzuring niet samenhangend worden aangepakt. Het geduld van mensen met een hart voor de natuur wordt erg op de proef gesteld.
De provincie heeft begin 2018 het beheerplan voor het Natura-2000 gebied Veluwe vastgesteld. Een belangrijke maategel uit dit beheerplan is het opstellen en uitvoeren van vijf herstelprogramma’s voor de natuur en de bijbehorende soorten. Het gaat om herstelprogramma’s voor de leefomgeving en soorten van de heide en stuifzanden, de bossen, de vennen en venen, de beken en een recreatiezoneringsplan.
De Bekenstichting heeft in juli 2022 een exemplaar ontvangen van de eerste versie van het herstelprogramma beken en is in de gelegenheid gesteld om hier commentaar op te geven. De hoofdlijnen van het commentaar vindt u hierna.
Commentaar van de Bekenstichting
Ecologische versus cultuurhistorische waarde van de Veluwse beken
Het herstelprogramma richt zich op de ecologische aspecten van de beken. Dit is begrijpelijk aangezien het een programma betreft binnen het project Natuurherstel Veluwe. Hierbij wordt echter voorbijgegaan aan het gegeven dat sprengenbeken nagenoeg geheel door de mens zijn aangelegd, waardoor zij cultuurhistorische objecten bij uitstekzijn. Een goede balans tussen de cultuurhistorische en ecologische waarden is daarom essentieel. De term “cultuurhistorie” komt in de hoofdtekst slechts vier maal voor.
Om recht te doen aan zowel de ecologische als de cultuurhistorische waarden van de Veluwse beken adviseren wij om onderscheid te maken tussen kwelbeken en sprengbeken:
• kwelbeken (bijvoorbeeld Verloren Beek, Egelbeek, Smallertse Beek) hebben een min of meer natuurlijke oorsprong. Watermolens zijn aan deze beken slechts in enkele gevallen gebouwd. Bij deze beken zal er doorgaans uit cultuurhistorisch gezichtspunt geen bezwaar zijn om een meer historische loop te herstellen en barrières te verwijderen.
• sprengenbeken zijn vanaf de zeventiende eeuw door mensen aangelegd, primair om watermolens aan te drijven met een bovenslagrad. De cascades bij nog bestaande molens, maar ook de nog aanwezige cascades en watervallen bij voormalige molens zijn daarom van grote cultuurhistorische betekenis, ze maken de geschiedenis van de beek “leesbaar”. Omdat sprengenbeken door mensen aangelegd zijn, vergen ze relatief intensief en vakkundig onderhoud om de hoeveelheid water zo goed mogelijk te behouden. Door de cultuurhistorische oorsprong van sprengenbeken is de beekloop meestal rechtlijnig en ligt de bovenloop vaak relatief diep in het landschap. Hierdoor zijn vochtige, natte omstandigheden, in geval aanwezig, beperkt tot een smalle strook langs de oevers van de beek en vochtig tot nat bos komt slechts incidenteel voor. Een meer natuurlijke inrichting van deze beken is doorgaans moeilijk te realiseren en gaat ten koste van het cultuurhistorisch karakter van de beek.
De cascades bij bestaande en voormalige molenplaatsen worden in het herstelplan uitsluitend beschouwd als barrière voor de migratie van beekpopulaties. Aangezien sprengenbeken aangelegd zijn om watermolens aan te drijven, zijn cascades vanaf het begin aanwezig geweest, zonder speciale passagevoorzieningen. Toch hebben de beken een hoge ecologische waarde kunnen ontwikkelen. Maatregelen om zo’n barrière nu beter passeerbaar te maken mogen niet ten koste gaan van de herkenbaarheid en functionaliteit van de watermolen, waterval of cascade, omdat deze een essentieel cultuurhistorisch element vormt van de sprengenbeek als (voormalige) molenbeek. Er wordt systematisch vanuit gegaan dat het opheffen van deze barrières noodzakelijk is voor versterking van de ecologische waarde van de beek. Dit is een algemeen gehanteerd concept voor beken en rivieren. Ons inziens verdient dit voor sprengenbeken nader ecologisch onderzoek en onderbouwing, aangezien deze barrières een inherent, historisch onderdeel vormen van deze beken. Met name de beekprik en rivierdonderpad, zijn in het verleden ook bovenstrooms van de molenplaatsen aanwezig, zonder dat er specifieke voorzieningen getroffen zijn om beide zijden te verbinden. Dit suggereert dat het voor de betroffen organismen geen absolute barrières zijn, dan wel dat de populaties ondanks de barrières toch duurzaam hebben kunnen voortbestaan. Mocht de ecologische noodzaak van passages bevestigd worden, dan moet een uitvoering gezocht worden die de cultuurhistorische waarde van de barrières zo min mogelijk aantast. Mogelijk wordt migratie ook bemoeilijkt doordat bij veel beken het debiet veel lager is dan in het verleden. Hierdoor is het zelfreinigend vermogen van de benedenlopen van de beken ook afgenomen. Verzuring en verrijking van het Natura 2000-gebied Veluwe, en daarmee van de beken, is primair een ecologisch probleem dat in het herstelplan uitgebreid aandacht krijgt, wij hebben hieraan niets toe te voegen.
Watervoerendheid
Zoals meermaals in het rapport wordt gesteld is verminderde watervoerendheid en (periodieke) droogval van beken een punt van grote zorg. Wij menen dat dit nog sterker benoemd mag worden: een beek zonder water verwordt tot een greppel. Juist sprengen- en kwelbeken worden gekenmerkt door een relatief constant debiet en watertemperatuur, wat tot een hoge natuurkwaliteit heeft geleid. Ook tijdelijke droogval van de beek is voor de populatie van veel watergebonden organismen noodlottig. Zonder een succesvolle aanpak van de watervoerendheid van de beken zal instandhouding en natuurherstel van de beken niet slagen. Bij de sprengenbeken moet ons inziens het onderhoud primair gericht zijn op het behoud / de verbetering van de watervoerendheid door middel van traditioneel, handmatig schonen en overig onderhoud. Dit beekonderhoud wordt nu vaak te weinig en onvoldoende systematisch uitgevoerd. Wij realiseren ons dat zulk onderhoud arbeidsintensief en duur is, maar het is noodzakelijk voor het behoud van watervoerende sprengenbeken.
Mogelijke oorzaken voor de verdroging van de Veluwe worden in het rapport genoemd, maar het actieplan om de verdroging tegen te gaan zou naar onze mening concreter uitgewerkt moeten worden:
• Toegenomen verdamping door toegenomen bosareaal – Is terugdringen van het areaal (naald)bos en uitbreiding van areaal heide en stuifzand wenselijk en maatschappelijk realistisch?
• Herpositioneren en optimaliseren van drinkwateronttrekking in het kader van het programma Aanvullende Strategische Voorraden (ASV) en, waar geschikt water voorhanden is, aanvullen door infiltratie. Een hoge kwaliteit van het infiltratiewater is van groot belang: de Veluwe, en daarmee de beken, wordt gekenmerkt als voedselarm en de ecosystemen zijn zeer gevoelig voor verrijking. Ook (uitbreiding van) drinkwaterwinning buiten het N2000 gebied zal de grondwaterstand op de Veluwe nadelig beïnvloeden, bijvoorbeeld de waterwinningslocaties Fikkersdries bij Driel (Betuwe).
• Beperken of zelfs afbouwen van grondwateronttrekking door de industrie en land- en tuinbouw en bodembemaling bij bouwprojecten. Nu voor de randen rond het Natura 2000-gebied Veluwe gestreefd wordt naar een veel minder intensieve, natuurinclusieve landbouw, zouden onttrekkingen ten behoeve van land- en tuinbouw in een brede randzone geheel afgebouwd moeten worden.
• Verhoging van het grondwaterpeil in de gebieden rond de Veluwe (Gelderse Vallei, Betuwe, oostflank tot aan de IJssel en Flevoland) kan weglekken uit het Veluwe-massief vertragen.
• De hydrologie van de oostelijke en zuidelijke Veluwe wordt in sterke mate beïnvloed door de aanwezigheid van kleischotten. Veel beken in dit gebied blijken daardoor afhankelijk te zijn van relatief kleine deel-grondwaterlichamen, wat deze beken relatief kwetsbaar maakt. Kleischotten kunnen lek raken door grondboringen voor grondwateronttrekking en bodemwarmtesystemen, aanleg van kelders, enzovoort, wat een sterk negatief effect kan hebben op de lokale grondwaterspiegel en daarmee op de watervoerendheid van de betroffen beek. Wij missen in het programma voorstellen om dit risico aan te pakken.
• Maatregelen zoals het verhogen van de beekbodem kunnen een negatief effect hebben op de watervoerendheid van een sprengenbeek. Bovendien staan zulke maatregelen vaak haaks op het cultuurhistorische en landschappelijke belang van de sprengenbeekstelsels.
Beken binnen het Natura 2000-gebied en verbindingszones
Het rapport beperkt zich tot de beken binnen het Natura 2000-gebied Veluwe en voor een beperkt aantal beken lijnelementen voor de benedenlopen buiten het Natura 2000-kerngebied. Daardoor blijven een aantal beken geheel buiten beschouwing, terwijl sommige van deze beken (bijv. de Beekbergse (Oude) Beek en de Nijmolense Beek) wel ecologisch zeer waardevol zijn. Zouden de grenzen van het Natura 2000-gebied heroverwogen kunnen worden om dergelijke beken binnen het Natura 2000-gebied te brengen? Aan de andere kant zijn de ecologische en cultuurhistorische waarde van de sprengen op Het Loo sterk gecompromitteerd: als gevolg van wateronttrekking vielen ze droog; ze hebben nu kunstmatige beekbodems (“plastic”) en ze worden gevoed door grondwater op te pompen. Van een aantal beken die wel binnen het Natura 2000-gebied ontspringen valt een belangrijk deel van de benedenloop buiten het Natura 2000-gebied. Voor watergebonden flora en fauna lopen de verbindingszones tussen de beken via de benedenlopen en het waterlichaam waarin die uitlopen (bijv. de Grift voor de Noordoost-Veluwe. Door ecologisch kwaliteitsverlies van de benedenlopen kunnen de bovenlopen geïsoleerd raken. Meermaals wordt in het rapport gewezen op het belang van verbindingszones en de noodzaak om (fysieke) barrières passeerbaar te maken. Dit zal geen zin hebben als de beek stroomafwaarts van de barrière niet de voor de betroffen organismen noodzakelijke kwaliteiten heeft. Op meerdere locaties buiten het Natura 2000-gebied Veluwe liggen de beken tussen intensief geëxploiteerde landbouwpercelen, waar vervuiling met bestrijdingsmiddelen en vermesting van de beek optreedt, door inspoeling en drift. Om de benedenlopen als verbindingszones zeker te stellen moeten deze, inclusief een voldoende brede bufferzone, een gepaste beschermde status krijgen. Daartoe bepleiten wij een ruime begrenzing van deze beeklopen zoals weergegeven in het kader van het Gelders Natuurnetwerk.