Aan de randen van de Veluwe stromen talloze sprengen en beken af naar de lagere, omliggende gebieden. De Stichting tot Behoud van de Veluwse Sprengen en Beken beijvert zich al meer dan dertig jaar voor die karakteristieke watertjes. Aanleiding voor de oprichting van de stichting in 1979 was de zware verwaarlozing van deze beken en sprengen, nadat zij hun economisch nut hadden verloren.
In de 16e en 17e eeuw dreef het water van beken op de Veluwe talloze molens aan. Waren de meeste watermolens oorspronkelijk korenmolen, later kwamen er ook oliemolens, kopermolens en papiermolens. Om over voldoende waterkracht te kunnen beschikken gingen molenaars op zoek naar nieuwe bronnen. Waar men vermoedde dat het grondwater dicht onder het maaiveld stroomde, werd die grondwaterbel aangeboord (de spreng of sprengkop) en het uitstromende water via een gegraven sprengenbeek naar de bestaande of nieuwe molen geleid.
Toen voor het malen van graan, het persen van lijnolie, het slaan van koper of voor de papierindustrie nieuwe krachtbronnen beschikbaar kwamen -eerst de stoommachine, daarna elektriciteit- werden veel watermolens omgebouwd tot wasserij. Het heldere water was daar zeer geschikt voor.
Door de nieuwe krachtbronnen verloren de toevoerende beken steeds meer hun functie. Het regelmatige onderhoud aan spreng en beek, nodig om de stroom er goed in te houden, kwam stil te liggen. Wasserijen en papierindustrie benutten het schone beekwater ook na hun overstap op andere energiebronnen nog wel als proceswater, maar met een nadelige invloed op de beken. Het water raakte vervuild en beken kwamen mede hierdoor droog te staan.
Een aantal mensen ging die verloedering aan het hart, wat hen tot het initiatief bracht de Stichting op te richten. Daarmee werd een kentering ten goede ingezet. Dankzij intensief lobbywerk van de Bekenstichting kregen steeds meer mensen en instanties oog voor de waarde van de beken en hun molens als cultureel erfgoed.
Ook de Provincie en de Waterschappen erkenden die waarde. Dat resulteerde erin dat het herstel en onderhoud van een groot deel van de beken in 1984 bij de Waterschappen kwam te liggen. Inmiddels nadert het herstelprogramma van de Waterschappen langzamerhand haar voltooiing.
Dat maakt de Stichting niet overbodig; zij blijft het wakend oog. De Bekenstichting telt nu ongeveer 460 donateurs, en heeft een algemeen en een dagelijks bestuur. In elk deelgebied opereert een contactpersoon die ter plaatse de beken in de gaten houdt, zich op de hoogte houdt van (bestemmings)plannen en zo nodig hierop reageert. De contactpersonen rapporteren de toestand langs ‘hun’ beken en onderhouden de contacten met Waterschappen en de gemeenten . Het bestuur heeft periodiek overleg met Provincie, Waterschappen, ‘groene organisaties’ en met historische verenigingen. Dankzij dit uitgebreide netwerk en de aanwezige deskundigheid slaagt de Stichting er in de aandacht voor de beken niet te laten verslappen en deze voortdurend op de agenda te houden.
Herstel en onderhoud alleen zijn niet voldoende. Tegenwoordig wordt de beek in een breder perspectief geplaatst. Niet alleen de beek is waardevol, ook haar omgeving; zij vormen een ensemble, dat diverse functies vervult. Een beek zonder molen is uit cultuurhistorisch perspectief incompleet en onaantrekkelijk. Zij kan dan echter wel een hoge ecologische waarde hebben door een hoge diversiteit aan flora en fauna, inclusief Rode-Lijstsoorten. Een begeleidend wandel- of fietspad maakt een beek recreatief aantrekkelijk. En als er dan ook nog een leuk restaurant bij staat met een infocentrum, dan is zij ook nog van economische en educatieve waarde.
Voor het behoud van de beken is de ontwikkeling van zulke ensembles van wezenlijk belang. De Bekenstichting wil een rol spelen bij het ontwikkelen van dergelijke gebieden. Zij blijft zich focussen op verschillende zaken met één doel: de beken in ere houden en ervoor zorgen dat iedereen er optimaal van kan genieten.
Bekenstichting
Maria Bruggink i.s.m. Tjada Amsterdam
Mei 2012